Het blauwgroen zit Almere in de genen. Na een heel lang leven als venig gebied en water werd Zuidelijk Flevoland, waar in de zuidwest hoek Almere zou komen, in 1968 drooggelegd. Nog tot medio jaren vijftig van de vorige eeuw werd uitgegaan van een landbouwbestemming.

Met het verschijnen van het rapport De ontwikkeling van het westen des lands (1958) werd duidelijk dat de verwachte groei in de Randstad maar deels daar kon worden opgevangen. Men keek naar de (nog te maken) IJsselmeerpolders, een voorschot op het latere overloopbeleid. De Tweede Nota inzake de ruimtelijke ordening (1966) zette 'Almere' op de kaart als 'stedelijke zone' en 'stadsgewest binnen de stedelijke zones', met mogelijk 125.000 - 250.000 inwoners in het jaar 2000, opgebouwd uit meerdere stedelijke milieus en omgeven door gedifferentieerd groen (o.a. 'park- en watersportgebied van regionale betekenis' en 'stadsgewestpark'), grenzend aan open landschap.

Uitsneden uit 2 kaarten van de Tweede Nota inzake de ruimtelijke ordening (1966)

De eerste nota's

In de nota Verkenningen omtrent de ontwikkeling van de nieuwe stad Almere in Flevoland (1970) werd voor Almere gekozen voor een meerkernige opzet (de polynucleaire conceptie), met open ruimten om en tussen de kernen, in plaats van een aaneengesloten stad(sgebied).

Kernenopzet bij 250.000 inwoners. Uit: "Verkenningen omtrent de ontwikkeling van de nieuwe stad Almere in Flecoland" (1970)

Eén van de essentiële voordelen van deze conceptie betreft de internucleaire ruimten, die de mogelijkheid scheppen tot inten­sief groengebruik en tegemoet komen aan de wens zoveel mogelijk bewoners in de randzone van het urbane areaal te laten wonen, zodat afwisselende participatie in verschillende milieu's mogelijk is.”

Deze lijn werd doorgetrokken in de nota Almere 1985 : een aanzet tot een ontwikkelingsstrategie 1980-1985-1990 (1974). Hierin werd ook een zestal doelstellingen voor Almere geformuleerd (de eerste Almere Principles), waarvan er drie in direct verband met de Buitenruimte konden worden gebracht:

  • Almere dient een directe bijdrage te leveren aan het oplossen van de regionale maatschappelijke en ruimtelijke problemen van vandaag;
  • Almere dient de individuele ontplooiing van hen, die er verblijven, te stimuleren;
  • Almere dient een bijdrage te leveren aan het ontstaan en behoud van een gezond ‘natuurlijk’ milieu.

Hierbij horen o.a. ruimtelijke componenten als: - flexibel plan met polynucleaire opzet - landschap inrichten op veelzijdig recreatief gebruik - milieudifferentiatie in de gebouwde omgeving en stedelijke parklandschappen - het scheppen van een gevarieerd landschap in en rond Almere, dat aansluit op de natuurlijke gesteldheid van het gebied en dit verrijkt.

Eerste ontwikkelingen

Terwijl werd nagedacht over wat en hoe het met de Buitenruimte moest (zie bv. De functies van de buitenruimte van Almere (1976)), werd al aan aantal ontwikkelingen ingezet. Op de westflank werd begonnen met het Kromslootpark en aanplant bij Almere Haven (Beginbos) en op het Muiderzand, met strand bij het Zilverstrand en Muiderstrand. Op de oostflank met de aanzet tot de Almeerderhout. In het Ontwerp Almere-Haven (1974) verschenen groene wiggen, die moesten aansluiten op het (toekomstige) parklandschap om Haven. Inmiddels was het Almere-gebied grotendeels tijdelijk in gebruik voor landbouw, met bijbehorende ontwatering en wegen. Ook waren enkele zuigputten gemaakt voor zandwinning (BZ 14 – de latere Leeghwaterplas- en Noorderplassen), terwijl aan de noordrand, onderlangs de dijk, enkele spontane ontwikkelingen plaatsvonden (Wilgenbos, Lepelaarplassen). Er verschenen nota’s over o.a. bodemopbouw, grondkwaliteit, grondwater, recreatiegedrag etc.

Integrale aanpak: De Buitenruimte van Almere

Met de conceptnota De Buitenruimte van Almere (1976) verscheen een nota waarin de Buitenruimte integraal werd aangepakt. Geologische en hydrologische gegevens, beschrijving van het gebied op dat moment, randvoorwaarden vanuit andere ontwikkelingen (kernenverdeling, hoofdinfrastructuur, terreingesteldheid, al in gang gezette ontwikkelingen etc.). Beschouwingen over het doel/nut van de Buitenruimte, recreatiegedrag (soorten recreatie, afstanden etc.), de rol van tijd/beplanting in de landschapsopbouw. Ideeën, voorstellen, suggesties, principes.

De Buitenruimte zou alleen kunnen blijven bestaan als die betekenis voor de inwoners zou hebben. Het meest voor de hand liggend was het recreatief gebruik van de Buitenruimte. Daarvoor moest het gebied bereikbaar zijn zonder barrières, vooral voor langzaam verkeer. Er diende, indachtig de hiervoor aangehaalde doelstellingen, samenhang en verscheidenheid geboden te worden. Samenhang via duidelijke verbanden tussen woongebied en Buitenruimte, herkenbaarheid, ordening. Verscheidenheid in grondgebruik (zoals water, bos, moeras, landbouw) en gebruik van de grond (door de inwoners). Nodig ten behoeve van een divers samengestelde bevolking en voor het bevorderen van een rijke flora en fauna. Intensief gebruik zou met name dichtbij de woning moeten plaatsvinden, het extensieve verder weg. En er moest snel tot gedeeltelijke ontwikkeling worden overgegaan, omdat de eerste inwoners zich weldra zouden melden. Omdat de bouw van Almere nog tientallen jaren in beslag zou nemen, was ook flexibiliteit gewenst.

Kortom, men zocht naar een onderlegger voor de ontwikkeling en inrichting van de Buitenruimte, die het voorgaande mogelijk moest maken. Een structuur die deels ontwikkeling op korte termijn kon faciliteren en lijnen uitzette voor de toekomst. Een structuur waarmee een gevarieerd landschap kon ontstaan.

Zonering
De oplossing was een zoneringsplan, dat bestond uit een stelsel van zogeheten landschapsontwikkelingszones. Zones, die vooral vanuit het centrum van de stad (stadcentrum-Weerwater) door de kernen naar het Buitengebied zouden voeren tot op de rand van Almere (o.a. de dijken van Gooimeer, IJmeer en Markermeer). Dragers van die zones zouden waterlopen en fietsroutes (ook voetpaden en ruiterpaden bv.) zijn. Zo werden de kernen met de Buitenruimte verbonden. Met beplanting, oeverinrichting etc. zou een milieu ontstaan dat uitnodigde tot intensief gebruik. Buiten de zones zouden zo grotere aaneengesloten gebieden ontstaan die zich leenden voor extensiever gebruik (bos, landbouw, natuur). De zones zelf werden niet van een maatvoering voorzien. Voor zover de zones door de kern liepen zouden deze daar intensief kunnen worden gebruikt, bv. via speelgelegenheid, volkstuinen, sportvelden. Dit werden de stadsparken. Deze parken vormden daardoor de uitlopers, of inlopers, van de Buitenruimte. De westelijke groene wig van Almere Haven (met sportvelden, volkstuinen, Jeugdland, motorclubgebouw, kleinen half-pipe, het Eksternest – ooit begonnen als natuurvoorlichtingscentrum) is er een goed voorbeeld van.

Het systeem van landschapsontwikkelingszones. Uit: "De Buitenruimte van Almere" (1976)

Water was toch al nodig voor waterbeheer in bebouwd en onbebouwd gebied (grachten, tochten en vaarten), levert soms bijzondere plekken op (plassen, randmeren), heeft landschappelijke, biologische en recreatieve aspecten. Fietsroutes konden zwaardere infrastructuur (zoals de SAW1 –de latere Hogering-) ongelijkvloers kruisen.

Verder wordt in de nota de nodige aandacht besteed aan recreatie, immers de functionele drager van de relatie Buitenruimte-kernen. Zo onderscheidt men bv. zes recreatievormen, die vervolgens aan 15 locaties worden gekoppeld. Zo krijgt men een idee van de mogelijkheden die bepaalde gebieden te bieden hebben.

Ten slotte wordt ingegaan op kansen en mogelijkheden voor enkele grootgrondgebruikers: landbouw, natuur, bosbouw.

De nota eindigt met een aantal kaartbeelden. Twee ervan geven de landschapsstructuur weer, in 1980 en 1985. Helaas was de reproductiekwaliteit in de zeventiger jaren dusdanig matig, dat de kaartbeelden lastig te lezen zijn. Per deelgebied is er een kaart met suggesties voor ontwikkeling van de Buitenruimte. Bv. voor de centrale buitenruimte, tussen Haven, Stad en Hout, met zuigplas, stadspark, bospark, bos, recreatietuinen, kleinschalige landbouw, permanente weidebouwbedrijven.

Suggestie voor de ontwikkeling van de centrale ruimte tussen Stad, Haven en Hout Uit: "De Buitenruimte van Almere" (1976)

Structuurplan Buitenruimte

Een logische vervolgstap op De Buitenruimte van Almere was het maken van een meer formeel plan, een structuurplan. In 1979 verscheen de (concept)nota Ontwerp-structuurplan Buitenruimte, versie 1979. Dit plan wilde op basis van de hoofdlijnen van het ontwerp-structuurplan Almere verder vorm en inhoud aan de inrichting van de Buitenruimte geven.

Het gedachtegoed van De Buitenruimte van Almere werd overgenomen, waaronder de landschapsontwikkelingszones. Toegevoegd werden de ontwikkelingsstrategie, het ontwikkelingsproces en ontwikkelingsprogramma voor de verschillende delen van de Buitenruimte. Een uitgebreid uitvoeringsprogramma voor de eerste jaren werd opgenomen, alsmede een uitvoerig overzicht van de geschiktheid van allerlei typen landbouwbedrijven voor de Buitenruimte. Een hulpwijzer bij het toewijzen van recreatiebestemmingen aan het gebied is een tabel waarin recreatievoorzieningen worden verdeeld over de Buitenruimte, stedelijk parkgebied en stedelijke bebouwing.

De bijbehorende plankaart geeft de situatie voor 1990 weer. Aangegeven zijn o.a. landschapsontwikkelingszones – tijdelijke landbouw – veeteelt en akkerbouw, fruitteelt, tuinbouw en kwekerijen – bos en beplanting, natuurterrein, bijzondere bestemmingen – water – locaties met intensieve en extensieve recreatie.

In het commentaar op de nota werd, niet geheel ten onrechte, o.a. opgemerkt dat de inhoud en situering van de landschapsontwikkelingszones onvoldoende was gemotiveerd. Dat zou alsnog gebeuren. Het Ontwerp-structuurplan Buitenruimte zou worden afgerond tot een Nota Buitenruimte, maar vervolgens op de planken gelegd in afwachting van verdere ontwikkelingen. Alsdan zou worden bezien of een Structuurplan Buitenruimte nodig was.

Structuurplan Almere

Eind december 1983 keurde de minister van Verkeer en Waterstaat eindelijk het Structuurplan Almere (1983) goed. Hierin is een ruime passage over de Buitenruimte opgenomen. Deze wijkt nauwelijks af van wat er in het ontwerp-structuurplan stond.

Plankaart van het ontwerp-structuurplan Almere (1978) en plankaart van het structuurplan Almere (1983)

Ten opzichte van het ontwerp-structuurplan telde de plankaart echter nog maar drie kernen. Door Poort, Pampus en Hout met omliggende Buitenruimte waren strepen gehaald.

Toch kreeg de Buitenruimte een steuntje in de rug. Uitvoerig komt een bosconvenant aan de orde. Daarin is vastgelegd dat ca. 3.000 ha bos diende te worden aangeplant. Voor de houtproductie weliswaar, maar toch. Het structuurplan bevat een tabel waarin is opgenomen hoeveel ha bos (maar ook landbouw, natuur etc.) in welke deelgebieden in de bestemmingsplannen moest worden opgenomen. Zo moest in het bestemmingsplan voor de 'verdwenen' kernen 585 ha bos, zonder nadere plaatsaanduiding, worden opgenomen.